Zondag 31 mei is de dag van gaat-ie of gaat-ie niet? Vanaf 9:00 schijnt de kassa bereikbaar te zijn. We vragen de receptionist van ons guesthouse te bellen – geen gehoor, tien minuten later weer – niks, weer een kwartier later (en nu belt de receptionist na een diepe zucht) – jawel Amina is er; nog geen nieuws over een eventuele boot, we moeten om 11:00 weer bellen. Oké. Dan gaan we wel even ergens koffie drinken. Maar dan is er nog steeds geen nieuws, om 13:00 moeten we weer bellen. Dan maar even lunchen.
Bij terugkomst in het guesthouse blijkt de receptionist van vanmorgen te tukken. Hij sleept zich uit bed en belt en krijgt te horen dat we over 10 minuten terug worden gebeld.
Tien, vijftien, ruim twintig minuten zijn voorbij als de andere receptionist ons kan melden dat er een boot gaat vanavond tussen 21:00 en 22:00. Om 17:00 moeten we ons melden bij de kassa. Weten we ook gelijk waar die wél is.
We doden tijd met uitzicht over de Bulvar en de Kaspische zee in het Landmark hotel.

De kassa blijkt een stuk verder te zijn dan de oude locatie. Met andere woorden: die hadden we zelf nooit kunnen vinden. Waarschijnlijk vanwege de uitbreiding van de Bulvar. In het schamele hokje zit Amina en zij heeft de tickets. Een kwartier later lopen we met 2 handgeschreven exemplaren naar buiten. Daarna gaan we gelijk naar Alat (dat schrijf je eigenlijk met die rare omgekeerde Ə) wat op 90 km van Baku ligt.
Daar gaan we Azerbaijan uit. Eerst een foto (waarbij Finbar steeds dieper door z’n knieën moet buigen) en daarna customs. Die hebben niet zo’n interesse in de klandizie en vinden het allemaal “okay” (de mannen zitten met hun voeten op de tafel en de dame achter de balie is vooral druk bezig met haar soap-serie).

In de verder verlaten haven van Alat lopen we naar de Karabach, de boot die ons morgen in Turkmenbashi, Turkmenistan moet afleveren.
Geen idee bij wie of waar we ons moeten melden lopen we de boot op via de rails. Dan worden we opgevangen door een man, die ons vervolgens aflevert bij de kapitein. Die spreekt wat Engels. “I’m the chief”, zegt hij en hij geeft ons een hand. We lopen achter hem aan richting onze hut. Twee bunkbeds in een vreemd ruikende ruimte waar 6 maanden geleden voor het laatst nog een dweil doorheen is gehaald. De covers op de matrassen zijn nieuw volgens de kapitein. Er zit ook een badkamer bij. De luxe! Een wc zonder bril met aankoeksels en andere aanslag, een kraan die voortdurend drupt, een natte zwarte vloer en een douche waar je niet snel vrijwillig onder gaat staan. Ondertussen blijft het licht in onze hut voortdurend knipperen.

Ik ga naar het toilet op de gang (zoals aangeraden wordt op wat travel blogs), waar bij het doortrekken vorige ladingen omhoog komen en blijven drijven. Kokhalzen geblazen.
We doen een rondje boot, op het achterdek een gammel bankje waar je amper op kunt zitten, de deur van de zitkamer wordt voor de neus van Finbar dicht gedaan en het bootpersoneel lijkt ons te negeren.
De andere passagiers (Turkmeense studenten die een paar woorden Engels spreken) hebben de picknicktafel verlaten. Mooi, kunnen wij daar zitten.

We zitten met onze campingmaaltijd voor onze neus als twee vrouwen aanschuiven. Ze zijn nieuwsgierig naar ons. Eén van hen spreekt een beetje Engels (ze heet Norlana en is de kok). Dan komt ook de man die ons opving erbij zitten. Hij is de matroos en getrouwd met de andere dame. Er schuiven steeds meer nieuwsgierige mensen aan, waaronder Amigo en later ook de kapitein.
Met gebruik van een app en Norlana hebben we een conversatie. Over waar we vandaan komen, wat onze reisplannen zijn, Robin van Persie, vissen op de Kaspische zee (Amigo heeft een mega Beluga gevangen), de boot en Azerbaijan.
Ondertussen vinden we Armenië ook heel stom en krijgen we thee met jam.
Dan komen de kiekjes; die van ons, de dochters van Amigo en de dochters van Norlana.
Ze zijn allemaal aan het wachten op de komst van de lading, een set treinwagonnen.
Even later worden ze aangekondigd met goed wat kabaal. Twee verdiepingen met wagonnen kunnen op de Karabach. Voordat alles goed en vast staat duurt het even. Wij gaan maar slapen in onze hut, we merken het vast wel als de boot in beweging komt.
Dat doet-ie, maar wel pas rond 2:00.

Bij het ontbijt mogen we in een apart zaaltje zitten (goed gedecoreerd met Azerbeidzjaanse vlag en portret van de president) en krijgen we heet water van de collega van Norlana.
De boot ligt stil. En dat blijft wel even zo. Dus we lezen wat, hangen wat rond, doen een spelletje en lopen een rondje boot.

De boot ligt stil voor wat wij denken dat het Turkmenbashi is. Tegen de avond kom ik Amigo tegen. Ik vraag hem waar we zijn. Nog bij Baku. Vanwege de storm. Dan varen ze niet. Amigo maakt er prachtige braak-gebaren bij. Turkmenbashi? Morgen! Eerst slapen. Dit wordt eveneens uitgebeeld door Amigo.
We hebben nog een voorraad voer en we gaan weer in de eetzaal zitten. Norlana geeft ons soep en een uiterst zure kool die iedereen niet voor niets laat staan.

Tijdens het rondje boot komen we de oude visser en de kapitein tegen. Die zitten op het gammele bankje op het achterdek met een enorme bak langoustines. Of we ook willen? Dat laat ik me geen twee keer zeggen.

’s Nachts komt de boot in beweging. En dat is nog steeds zo als we aan het ontbijt zitten. Om 1 uur ’s middags stoppen we met varen. We liggen in de baai van Turkmenbashi en moeten wachten op toestemming van de haven. Hoe lang weet niemand. Ondertussen wordt de Karabach voorzien van een vers likje verf (Finbar mag ook een bijdrage doen), zijn er wat bemanningsleden bezig hun hut te dweilen en probeert de oude visser wat op te hengelen.

Na een paar uur wachten lijkt er nog steeds geen beweging in te komen. We drinken thee in de stuurhut bij de kapitein. Een deel van de bemanning hangt daar maar wat rond. De kapitein probeert de haven maar weer eens te overtuigen. Zonder succes. Ook de 4 andere wachtende boten blijven voor anker liggen.
Onze laatste voorraad eten wordt weer aangevuld met de restjes soep en gebakken aardappelen van Norlana.

De matroos, Norlana, Amigo en anderen zijn verwikkeld in een fanatiek potje domino. Of we ook mee willen doen? Ja hoor, tuurlijk. Zonder kennis van spelregels, maar met hulp van anderen met vooral luid gefluister en gewijs komen we er wel.

De volgende ochtend wordt er op onze deur geklopt. De kapitein met onze paspoorten. We zijn in de haven.
We nemen afscheid van de bemanning en de oude visser geeft ons nog Allah’s zegen.
De helft van de wagonnen is al van de boot en wij gaan er na 3 dagen ook af.

Amigo